Beste Vrienden,
Die jonge gast in zijn jeansbroek en marcelleke, die ik onlangs tegenkwam in de fitness, en zich bovendien gedroeg alsof hij daar alleen was: het zou gegarandeerd niet waar zijn in Japan.
De discipline straalt ginds van de mensen af. Kinderen begeven zich met dezelfde kleur van rugzak of hoedje naar school; in het privé-onderwijs zijn complete uniformen nog steeds verplicht en niet zeldzaam in het straatbeeld. De werkende mensen zijn er steevast afgeborsteld: mannen dragen een maatpak met das, de mooie slanke vrouwen gaan veelal in jurk. Tijdens mijn ganse week in de mierennest van Tokio – ruim 13 miljoen inwoners – heb ik in totaal geen 10 jeansbroeken gezien. Het aantal clochards kon ik na afloop ook nog zeker op 2 handen tellen.
Van de stiptheid van de treinen kan de NMBS alleen maar dromen. Op de roltrappen gaat iedereen links staan om gehaaste mensen langs de rechterzijde te kunnen doorlaten. Op de trappen staat met pijltjes aangegeven langs welke zijde je naar beneden en langs welke zijde je naar boven moet; en iedereen houdt zich eraan. Ondanks het feit dat er nauwelijks vuilbakken te vinden zijn, kan je in het wereldvermaarde metro-netwerk van de vloer eten. Verschillende eetgelegenheden en de fameuze theeceremonie veronderstellen trouwens ook dat je je schoenen uitdoet bij het binnengaan. Idem dito in de zwembaden, want, zoals de traditie het wil, ga ik in elk land waar ik op reis ben ook wel eens zwemmen. Badmutsen zijn er ‘uiteraard’ ook verplicht. Hygiëne boven alles. Ik schat dat één derde van de Japanners met wit mondmaskertje over straat loopt. Het lijkt er wel mode.
Ik verdenk ze niet alleen van smetvrees, volgens mij worden ze daar ook van jongsaf aan gedrilld. Ik heb misschien teveel oorlogsfilms uit WO II gezien, maar het voelt soms zelfs militaristisch aan. Als daar ergens iets verboden wordt heb je op één of andere manier niet veel zin om dat met voeten te gaan treden. Op een mooie dag bezochten we een vismijn. Toen iemand van de security mij aangaf niet langer foto’s te mogen trekken en ik nochtans van krommen aas gebaarde, kwam hij met boze blik achter mij aan en heb ik niet bepaald gedraald om mijn smartphone op te bergen...
In elk geval zit ‘het volgen van regeltjes’ erin gebakken bij de Japanner. Het zit ook in hun sporten. Daarvan waren we o.a. getuige in het Judo Ko-do-kan (‘institute to teach the way’, zie bovenstaande foto), dat in de jaren ’60 opgericht werd door de grondlegger van de methode, en waar toppers van over de hele wereld mekaar nog steeds vinden. We zagen dat elke judoka eerst alle trainers met een buiging gaat begroeten alvorens aan de training te beginnen. Ook hiërarchie is een Japanner dus zeker en vast niet vreemd. Naar wat ik heb gelezen leeft dit ook nog steeds zeer sterk in hun nationale sport, het sumo-worstelen. (Ondanks urenlang opzoekingswerk vooraf en bevraging ter plaatse heb ik jammer genoeg geen sumo-training kunnen bijwonen. In feite was dit mijn grootste (en enige) ontgoocheling van de ganse reis, maar het is een mooie drijfveer om ooit nog eens terug te keren.) De ‘grand champions’ (yokozuna en makuuchi) hebben er welomschreven privileges: ze krijgen meer en betere kleding, ze mogen later dan de mindere goden op de ochtendlijke trainingen verschijnen, het eten wordt voor hen gemaakt door de lager geklasseerde rikishi (worstelaars), maar mogen er wel als eerste na de training aan beginnen terwijl de andere kolossen – gemiddeld 150 kg – mogen wachten op de restjes.
Misschien is het bij die oostelijke eilandbewoners net erover, maar toch word ik als trainer dagdagelijks geconfronteerd met het omgekeerde, en daar ben ik niet altijd even gelukkig mee. Een paar procentjes méér ‘respect’ en ‘tucht’ zou de opvoeding van meerbepaald onze jeugd vaak niet misstaan. Ik ben van mening dat een zekere ‘attitude’ de ‘moeder aller skills’ is. Het faciliteert de aanname van alle andere (technische) skills. Ik heb als trainer met een (te) laag politieman-gehalte nog een weg te gaan op dit vlak, maar ik kom er wel. Ik wens ook allerminst alle ‘jeugd van tegenwoordig’ over dezelfde kam te scheren. Integendeel, ik voel mij gezegend nog vaker te mogen optrekken met ‘welopgevoede’ jongeren, die hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen, maar gelukkig ook op tijd een beetje willen puberen: ZALIG. En niet minder TROTS ben ik op alle volwassen sportbeoefenaars – van wielrenners tot tennissers – die elke dag weer kleur geven aan mijn leven, een voorbeeld zijn voor de (Japanse) maatschappij en van een ‘gezonde’ dosis ‘vrijwillige wilskracht met een vleugje ambitie’ getuigen.
Met sportieve groeten,
Karel